Hoofdstuk 1

Limbo was nooit twee keer hetzelfde. Het was altijd een weerspiegeling van de zielen die er het laatst waren geweest of er op dat moment waren. En er waren geen twee zielen gelijk aan elkaar.

Het was een wonderlijke wereld en ik genoot ervan om er doorheen te wandelen. Soms was het een oase van stilte. Groen en sereen met eindeloze waterpartijen. En soms was het vol met hoge bomen en dierengeluiden.

Soms was het ook een dor landschap, volledig gespeend van leven of een vulkaanlandschap met helse hitte. Maar dat duurde nooit lang. Dergelijke zielen waren vaak snel verdwenen.

Ik had hier orkanen en stormen gezien, zeeën en bergmeren. Groene bossen en koude ijsvlakten. Maar ik had nog nooit iets als dit gezien.

Op het eerste gezicht leek het een evenwichtig landschap. Alle elementen waren er: bossen, meren en velden met bloemen. Er waren verschillende gebouwen en woonhuizen, en in de bomen hoorde ik de vogels zingen. Het was een landschap van een evenwichtige ziel die een vol leven had geleid.

Maar bij alles wat ik zag, miste ik iets. De bloemen zagen eruit alsof de kleuren er waren afgespoeld door een regenbui. De struiken droegen geen vruchten en de gebouwen misten hun fundering. Sommige leken te zweven boven de aarde in plaats van stevig op de grond verankerd te staan. De vogels zongen wel, maar misten de melodie. Het landschap had alles, maar miste net dat beetje extra om het echt mooi te maken.

‘Hallo.’

Verrast draaide ik me om naar de stem. De zielen die hier verbleven zochten maar zelden contact. Vaak vergaten ze al snel wie ze waren geweest in hun vorige leven. Het was beter zo, want hoe sneller ze los waren van hun oude leven, hoe sneller ze verder konden gaan met hun nieuwe.

‘Hallo,’ zei ik tegen de man die op een afstandje naar me stond te kijken. Ik glimlachte vriendelijk.

Hij zag er nog jong uit. Niet veel ouder dan mijzelf met mijn vijfentwintig jaar. Zijn donkere krullen waren net kort genoeg om niet voor zijn blauwe ogen te hangen. Een aantrekkelijke man, in de bloei van zijn leven. En nu al dood. Wat een verspilling.

Terughoudend kwam hij een beetje dichter naar me toe. ‘Kom je hier wel vaker?’

Ik trok een wenkbrauw op en voelde mijn mondhoeken trekken.

Blozend keek hij van me weg. ‘Het spijt me. Dat klonk niet hoe ik het bedoelde. Ik vroeg me alleen af of je misschien wist waar we zijn.’ Hij keek me weer aan. ‘Ik weet namelijk niet…’ Zijn stem stierf weg.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik woon hier niet, als je dat bedoelt.’

‘Ben je op doorreis?’

Ik bewoog mijn hoofd een enkele keer op en neer. ‘Zo zou je het kunnen noemen. Net als jij.’

Hij fronste. ‘Misschien. Ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik weet niet eens waar hier is.’

Ik knikte begripvol. Niet alle zielen wisten dat ze dood waren. Soms hadden ze een beetje tijd nodig om tot het besef te komen. ‘Alle zielen die hier komen zijn op doorreis,’ legde ik uit.

Zijn hoofd kantelde opzij. ‘Op doorreis waar naartoe?’

‘Je volgende leven.’

Hij staarde me aan. ‘Probeer je me te vertellen dat je denkt dat ik dood ben?’

Ik knikte meelevend. ‘Het spijt me.’

De man trok zijn gezicht in een bedachtzame frons. ‘Betekent het dat jij ook dood bent?’

Ik schudde mijn hoofd en glimlachte. ‘Nee, ik ben niet dood.’

‘Ben je een engel dan?’

Mijn glimlach verbreedde zich. Het was de eerste keer dat iemand me een engel noemde. ‘Nee, ik ben ook geen engel.’

‘Hoe kun je dan hier zijn, als je dood moet zijn om hier te komen?’

‘Door magie. Ik ben een wicca met affiniteit voor reizen.’ Ik kon het hem veilig vertellen. Geen enkele ziel onthield de dingen die hij zag of meemaakte in limbo. Zodra hij herboren was zou hij alles van zijn voorgaande levens vergeten zijn.

Hij keek me vragend aan. ‘Reizen?’

‘Ik reis via de leylijnen. Deze lijnen gaan de hele wereld over, maar elke lijn komt vroeger of later hier weer uit.’ Ik was de enige in mijn coven die dit talent had. Sommige hadden affiniteit met vuur, anderen met water, lucht of aarde, maar ik kon via de leylijnen overal naartoe reizen, en naar hier. Ons coven was mede daardoor het meest divers getalenteerde in de stad. Het bood ons een zeker aanzien en daarmee een zekere mate van bescherming. Dat was één van de redenen dat ik me bij een coven had aangesloten. Voor de veiligheid, maar vooral vanwege de verzamelde kennis. Ik wilde altijd nieuwe dingen leren.

Hij deed een klein stapje naar me toe, wat mijn aandacht weer naar de man voor me trok. ‘En je noemt dit limbo?’

Ik knikte. ‘Het is de wereld tussen werelden.’

Er was vastberaden hoop in zijn ogen. ‘Maar je hoeft niet dood te zijn om hier te zijn?’

Daar had hij me tuk. ‘Eh, nee, maar dat wil niet zeggen dat jij niet dood bent.’

Hij fronste weer. ‘Maar ik voel me niet dood.’

Misschien kon ik hem helpen zijn lot te accepteren door hem zijn dood te helpen herinneren. Niemand verdiende een eeuwigheid in limbo. ‘Wat is het laatste wat jij je herinnert?’

Hij streek met zijn hand door zijn haar en keek bedachtzaam. ‘Een vrouw,’ zei hij tenslotte en huiverde even. ‘Ze was niet… juist.’

Dat is een vage omschrijving. ‘Hoe bedoel je?’

Hij keek gepijnigd alsof de herinnering aan de vrouw hem fysieke pijn bezorgde. ‘Het waren haar ogen. Alsof het niet háár ogen waren.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat klinkt als onzin, ik weet het. Maar ik kan het niet anders uitleggen.’

Ik was niet iemand die snel iets als onzin zou afdoen. In mijn leven had ik al teveel dingen meegemaakt en gezien die een ander als onzin zou bestempelen. ‘En daarna?’ vroeg ik.

Hij zocht zijn geheugen af, maar schudde tenslotte zijn hoofd. ‘Niets. De eerste herinnering die ik daarna heb, is van hier.’

Zou deze mysterieuze vrouw hem hebben gedood? Het zou kunnen dat hij de herinnering aan zijn dood had verdrongen om de simpele reden dat hij nog niet dood wilde zijn. Hij was duidelijk in de bloei van zijn leven en het was niet eerlijk dat een man als hij een voortijdige dood moest sterven.

‘Kun jij je herinneren dat je iets hebt gegeten of gedronken wat zij je heeft gegeven? Of heb je misschien een wapen in haar handen gezien?’

Weer dacht hij na, maar schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Haar handen waren leeg. Ze reikte naar me.’ Er lag een vleugje angst in zijn ogen. ‘Ik wilde niet dat ze me aanraakte. Dat weet ik nog wel. Maar het was alsof ik aan de vloer vastgenageld was.’

Nu was ik degene die fronste. Een vrouw met vreemde ogen waarvan hij niet weg had kunnen komen? Het kon niets zijn,toch liet het gevoel dat er meer aan de hand was zich niet afschudden. Maar zolang hij zich niets kon herinneren was er niets wat ik kon doen.

‘Heb jij dit gecreëerd?’ vroeg ik terwijl ik om me heen gebaarde. Ik wist al dat dit inderdaad de weerspiegeling van zijn ziel was, maar ik vroeg me af of hij het zelf ook zo herkende.

Hij keek om zich heen. ‘Volgens mij was het al zo toen ik hier kwam.’

‘Het is een opvallend landschap,’ merkte ik op.

‘Incompleet,’ zei hij. ‘Alles is er, maar toch ook niet. Ik kan er niet van genieten.’

Was dat zijn leven geweest? Was hij een van die mensen geweest die alles had, maar iets miste zonder te weten wat?

‘Vertel me eens over jezelf,’ zei ik.

‘Wat wil je weten?’

Ik grijnsde. ‘Je naam, om te beginnen.’

De glimlach die hij me terugschonk lichtte zijn gezicht op. Hij stak zijn hand naar me uit. Zodra ik die aannam flitste het landschap om ons heen als een kapotte TL-lamp. Toen het beeld weer rustig werd, stonden we naast een kabbelende beek, in een veld vol bloemen. We keken verwonderd om ons heen.

‘Hoe kan dat?’ vroeg hij verbaasd.

‘Dit is limbo,’ zei ik. ‘Alles is mogelijk.’

Hij blikte neer op onze handen. Daarna sloeg hij zijn ogen naar me op. Ik huiverde even van de intensiteit van zijn blik. Was dat vanwege mij?

Natuurlijk niet. Waarom zou die blik vanwege mij zijn? Ongetwijfeld koesterde hij nog steeds de hoop dat hij niet dood was. Dat hij deze plek kon verlaten zoals hij was. Dat was de reden van de intensiteit van zijn blik.

Dat besef liet een teleurgesteld gevoel bij me achter. Ik schudde het van me af.

‘Vincent. Mijn naam is Vincent,’ zei hij.

‘Aangenaam, Vincent, ik ben Jade.’ Daarna ging alles als vanzelf. Urenlang spraken we over waar we vandaan kwamen, wat we deden, waar we van hielden en waarvan niet.

Voordat Vincent hier terecht was gekomen had hij zijn dagen besteed aan zijn handel in klassieke auto’s. Hij had het bedrijf overgenomen van zijn vader die ook had gehandeld in oude auto’s. Vincent had die handel verfijnd door zeldzamere auto’s op te zoeken en ze zo goed mogelijk te restaureren. Tot zover had het hem geen windeieren gelegd. En nog belangrijker, hij hield van zijn werk.

Ik vertelde hem van mijn werk als maatschappelijk werkster en de waardering die ik in mijn werk vond. Hij luisterde aandachtig naar de leuke en minder leuke zaken die ik voor ogen kreeg en wilde elk detail van mijn leven weten.

Toen mijn maag begon te knorren wist ik dat het tijd werd dat ik ging. De tijd verliep anders in limbo, maar mijn lichaam bleef zijn eigen klokje trouw.

‘Kom je wel weer terug?’ vroeg Vincent toen ik aankondigde dat ik weg moest.

‘Ik kom terug, maar de kans is groot dat jij hier dan niet meer bent.’ Het idee dat ik hem nooit meer zou zien vulde me met zoveel spijt, dat ik even overwoog om te blijven tot mijn lichaam echt begon te protesteren. Maar ik wist dat het alleen maar uitstel van het onvermijdelijke was. Vroeg of laat zou hij limbo verlaten en herboren worden in een nieuw lichaam.

‘Misschien,’ zei hij. ‘Maar ik betwijfel het.’

Toen ik weer thuis was, dacht ik de hele dag aan Vincent. Wat zou er met hem gebeurd zijn? Zou hij nog in limbo zijn? Of was hij al herboren? Hij zou op dit moment aan de andere kant van de wereld een huilende baby kunnen zijn, voor altijd voor mij verloren. Het was vroeg of laat onvermijdelijk. Bovendien was het egoïstisch om iets anders voor hem te willen. Maar toch wenste ik stiekem dat hij er nog zou zijn. Dat ik nog een keer met hem zou kunnen spreken. Nog een keer van zijn gezelschap kon genieten.

Zodra ik vrij was van mijn werk en goed had gegeten, reikte ik naar de leylijn die dwars door mijn woonkamer liep. Deze lijn was de reden dat ik het huisje had gekocht. Hier had ik geen pottenkijkers die me zagen verdwijnen of zich rot schrokken als ik plotseling vanuit het niets verscheen.

Limbo was subtiel veranderd. De gebreken waren er nog steeds, maar hier en daar stond er plotseling een prachtige bloeiende rode roos tussen de veldbloemen, of een perfect gevormd prieel tussen de bomen. Op de achtergrond hoorde ik Chopin spelen en de vogels zongen bijna in de maat mee.

Vincent kwam plotseling tussen de bomen vandaan. Hijgend alsof hij had gerend, grijnsde hij naar me. ‘Je bent terug gekomen.’

Ik grijnsde terug. ‘En jij bent er nog.’

Hij stak zijn hand naar me uit alsof hij een achttiende-eeuwse heer was. Zodra ik mijn hand in die van hem legde veranderde de omgeving. Of misschien werden we getransporteerd naar een andere plek. Wie weet hoe limbo werkt. We waren nu op een open plek in het bos. In het midden stond een ronde tafel, opgemaakt voor een diner voor twee.

Vincent glimlachte bij het zien van mijn verraste uitdrukking. ‘Ik heb ontdekt dat deze wereld zich naar mijn wil buigt. Sinds je weg bent gegaan heb ik geoefend en ik wilde je een etentje aanbieden.’

Ik was werkelijk geroerd door het gebaar. En ik was blij dat ik al had gegeten. Dan hoefde ik hem niet te vertellen dat het eten in limbo me niet kon voeden. Het was letterlijk voedsel voor de ziel en niet voor het lichaam. En hoewel hij hier alleen als ziel was, was ik hier compleet met mijn lichaam. Als ik hier kwam zonder lichaam, dan zou ik dood zijn.

Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich. Om ons heen verschenen grote kandelaars met dikke kaarsen en zuilen met flinterdunne vitrages die in het luchtledige leken te hangen. De vloer werd een blinkend gepoetste dansvloer en de sfeervolle muziek die ik eerder had gehoord steeg rondom ons op.

‘Oh, Vincent, wat prachtig. Hoe heb je dat gedaan?’

‘In limbo is alles mogelijk,’ zei hij met een grijns. Ik lachte terug. Ik voelde me als een verliefd tienermeisje.

Als een heer bracht hij me naar de tafel en trok een stoel voor me aan. Toen ik zat haalde hij met een zwierig gebaar de zilveren deksels van de gerechten die plotseling waren verschenen. Hij deed alsof hij ze achter hem neerzette, maar zodra hij ze losliet, verdwenen ze in het niets.

In de kom die voor me stond zat een soep die ik niet herkende. ‘Wat is het?’

‘Proef maar.’

Onder het toeziend oog van Vincent nam ik een lepeltje van de onbekende soep. De smaak explodeerde op mijn tong en ik kon een kreun van genot niet binnen houden.

Vincent grijnsde weer. ‘En? Wat is het?’

‘Ik heb geen idee,’ gaf ik toe en lepelde nog een hap naar binnen. Deze tweede hap smaakte subtiel anders dan de eerste, maar alweer zinnenstrelend. Mijn hele lichaam tintelde van het genot dat het vocht op mijn tong me gaf. Het verwarmde mijn ledematen en tegelijkertijd bracht het me in een elektrische verrukking. Het was bijna, bijna, het ultieme orgasme. Zodra de gedachte bij me opkwam begon ik te blozen. Ik probeerde onopvallend naar Vincent te gluren om te zien of hij nog steeds naar me keek.

Hij glimlachte. ‘Wat is er?’

Ik schraapte mijn keel. ‘Ga je me nog vertellen wat het is?’

Vincent haalde zijn schouders op. ‘Ik kan het je niet vertellen, want ik weet niet wat het is.’

Ik fronste niet begrijpend. ‘Maar jij hebt het toch ‘gemaakt’?’

‘Ik wist niet waar je van hield, dus heb ik geprobeerd om het aan jouw wensen te laten voldoen. Ik heb al mijn concentratie en wil erin gegoten.’

‘Je ziel en zaligheid zit erin,’ mompelde ik en slikte hard.

Vincent stond op en stak zijn hand weer naar me uit. De muziek begon aan te zwellen. ‘Dans met me.’

Plotseling droeg hij een chique pak met glanzende schoenen. Ik keek neer op mijn spijkerbroek en blouse. Hij lachte en wees naar zijn stoel. Er overheen gedrapeerd lag een prachtige japon.

‘Dat kan ik niet aantrekken,’ zei ik. ‘Als jij je concentratie verliest kan ik zomaar opeens naakt zijn.’

Hij staarde me aan alsof hij me met zijn ogen uitkleedde. De japon flikkerde weg en verscheen weer. Hij schraapte zijn keel en trok aan zijn stropdas. ‘Daar had ik niet aan gedacht,’ gaf hij toe. ‘Maar nu krijg ik het niet meer uit mijn hoofd,’ mompelde hij er achteraan.

Hij pakte mijn hand van de tafel en trok me overeind. Toen hij begon te dansen bewoog ik als vanzelf met hem mee.

‘Vertel me meer over jezelf, Jade,’ zei hij voordat ik tijd had om te reageren op zijn bekentenis. ‘Wat maakt jou de persoon die je bent?’

Ik vertelde hem over mijn ouders en zusters en nog wat meer over mijn werk. In ruil vertelde hij me over zijn eigen familie en hoe zijn liefde voor oude auto’s was gegroeid.

We dansten en praatten en aten kleine hapjes die hij tussendoor bedacht en we dansten nog wat meer. Ik kon me niet herinneren wanneer ik een leukere tijd had gehad. Het was zo natuurlijk en ongedwongen om bij hem te zijn en ik voelde me volledig bij hem op mijn gemak. Het was ironisch dat ik me zo moest voelen bij een man met wie ik niet samen kon zijn.

Maar daar wilde ik nu niet over nadenken. Nu wilde ik genieten van zijn gezelschap.

De muziek veranderde van melodie, naar een trager ritme. Ik liet me naar hem toe trekken en legde mijn hoofd tegen zijn schouder. Met mijn neus wreef ik tegen zijn hals en snoof zijn geur op.

Maar ik rook niets. Een ziel had geen lichaamsgeur.

Vincent tilde met een vinger mijn gezicht naar hem op. ‘Jade.’ Hij liet zijn gezicht naar me toe zakken. Als reactie ging mijn hart twee keer zo hard kloppen. Ik voelde zijn adem op mijn gezicht.

Geurloos.

Ik voelde niet de warmte van zijn handen en ik hoorde geen hart kloppen in zijn lichaam. Alles wat ik zag en voelde was een illusie van zijn geest.

Ik keerde mijn gezicht van hem af voordat zijn lippen de mijne raakten. ‘Ik kan dit niet.’ Mijn stem brak niet, maar dat was alles wat ik voor elkaar kreeg.

‘Wat is er zo moeilijk aan een kus?’ vroeg hij zacht.

‘Het is niet alleen een kus,’ bekende ik en keek hem aan. ‘Met jou zou het niet alleen een kus zijn. Het is meer dan dat. Voel je dat niet?’

Hij knikte, maar aan zijn ogen kon ik zien dat het hem niet vulde met wanhoop en verdriet zoals het met mij deed, maar met opgetogenheid en geluk. ‘Ik heb me nog nooit gevoeld zoals ik me bij jou voel, Jade. Wat kan daar verkeerd aan zijn?’

‘Omdat jij, vroeg of laat, deze plek gaat verlaten en dan zie ik je nooit weer. Jij zult herboren worden als een kind zonder herinnering aan limbo of je vorige leven en mijn hart zal gebroken zijn.’

Ik trok me los uit zijn omarming en reikte naar een leylijn. De eerste beste die ik kon vinden. Een moment later stond ik midden in een schroeiende woestijn. Ik zakte op mijn knieën en huilde om de man die ik nooit zou kunnen hebben.